Vincenzo Consolo (1933, Sant’Agata di Militello, Sicilië) wordt gerekend tot de grootste Siciliaanse schrijvers van de twintigste eeuw. Hij won in 1992 de prestigieuze Premio Strega. Zijn romans zijn al in vele talen vertaald. Hij is een taalvirtuoos die niet al te veel boodschap heeft aan literaire conventies. Zijn prioriteiten zijn: ritme, klank, rijm, de muziek van de taal. Consolo’s taal is een hybride van exotismen, archaïsmen en pseudo-archaïsmen, gekoppeld aan een geraffineerde zinsbouw en prachtige stijlvariaties. Zelfs zo dat zijn pen een penseel wordt.
Vincenzo Consolo studeerde aan de juridische faculteit van de universiteit van Milaan. Hij was, vanwege het vervullen van zijn militaire dienstplicht, gedwongen zijn studie te onderbreken. Hij studeerde in 1960 af aan de universiteit van Messina.
Hij werd medewerker van de culturele pagina van l’Ora, het dagblad van Palermo. In 1968 verhuisde hij naar Milaan, maar bleef voor l’Ora schrijven.
In 1963 publiceerde hij zijn roman La ferita dell’aprile. In deze periode leerde hij Leonardo Sciascia en de dichter Lucio Piccolo (neef van Tomasi di Lampedusa) kennen, en raakte bevriend met hen. In 1978 verscheen bij Einaudi zijn roman Il sorriso dell’ignoto marinaio en werd hij bij deze uitgeverij literair adviseur, bij de afdeling die onder leiding stond van Italo Cavino. Bij Einaudi verscheen in 1985 ook Lunaria.
Bij uitgeverij Sellerio verscheen in 1987 Retablo en bij Mondadori in 1988 Le pietre di Pantàlica.
Consolo schreef verder voor: Il Corriere della sera, L’Unità, Il Manifesto, Il Messaggero, Tempo Illustrato, Il sole 24 ore, Il Diario, Micromega, Linea d’ombra, Euros, Nuovi Argomenti, El Pais, Le Monde diplomatique, etc..
Vervolgens verschenen nog: La Sicilia passeggiata (1991), de tragedie Catarsi (1989) de roman Nottetempo, casa per casa (1992), Fuga dall’Etna (1993), de verhalenbundel Nerò metallicò (1994), L’olivo e l’olivastro (1994), Il teatro del sole, (1999) verhalenbundel, Il viaggio di Odisseo (met Mario Nicolao – 1999), de roman Lo spasimo di Palermo (1998), essaybundel Di qua dal faro(1999), Oratorio (1999), Isole dolci del dio (2002), Il corteo di Dioniso (2009), Pio La Torre, orgoglio di Sicilia (2009)
Hij schreef over muziek in: L’ape iblea (1988) en Requiem per le vittime della mafia (2002).
Hij ontving vele literaire prijzen: Il Premio Pirandello, Strega, Grinzane Cavour, Flaiano e Internazionale Unione Latina, Leopardi.
Over zijn werk verscheen de studie: Scrittura ed etica bij de Sorbonne, Parijs 2002.
Vertalingen van zijn werk werden uitgebracht in Frankrijk, Spanje, Duitsland, Engeland, Portugal, Nederland, Argentinie, Roemenie, Brazilie, Canada en Egypte.